Er zijn verschillende manieren om te kijken naar de invloed van genen op eenzaamheidsgevoelens.
Genetische eenzaamheid, bestaat dat wel?
Als je denkt dat je genetisch voorgeprogrammeerd kunt zijn voor eenzaamheid, vergeet dat dan meteen. Het kan zijn dat je ‘al je hele leven’ eenzaamheid kent. Dat heeft minder te maken met genetica, dan met wat je in je leven aan ervaringen opdoet. (Vraag hulp!)
Dit is hoe het zit. Onderzoek dat in 2006 is uitgevoerd met gebruikmaking van Nederlands studiemateriaal1 (een groot tweelingenregister) toonde aan dat er een stevige genetische component is voor eenzaamheid. Anders gezegd: de mate waarin iemand in het leven eenzaamheid ervaart is voor een deel door genen ‘voorbeschikt’. Eenzaamheid is erfelijk, zo bleek.
Niet voorbeschikt
Aan de andere kant: de voorbeschikking die in dit onderzoek naar voren kwam bestaat uit een percentage van 48 tot 50… Met andere woorden, er is net zoveel invloed vanuit de genen als vanuit de omgeving. Met omgeving bedoelen we overigens niet alleen de omstandigheden die plaats vinden in iemands leven, maar ook de sturing door de persoon zelf. Dus ook als je genetisch bent voorbeschikt om je sneller eenzaam te voelen dan een ander, dan nog ben je in principe in staat daarmee zo te leren omgaan, dat je geen last hebt van eenzaamheid.
Achterhaalde kennis
… en dat alles is ook nog eens gebaseerd op ouder onderzoek. Want in 2016 werd ander onderzoek gepubliceerd, van Giao et al., waaruit bleek dat er inderdaad wel een genetische component was bij eenzaamheid (die overigens sterk correleerde met de neiging tot neerslachtigheid) maar dat dit niet anders onder de bevolking is verdeeld dan allerlei andere trekjes.
Net zoals niet iedereen dezelfde maat voeten heeft, is iedereen even gevoelig voor eenzaamheid, zo zou je het ook kunnen zeggen. In 2018 werd onderzoek gepubliceerd (Day, Ong en Perry) waarin de relatie tussen eenzaamheid, depressieve symptomen en de vetopslag in de hersenen werd aangetoond. Er komt dus steeds meer onderzoek zodat we steeds verfijnder kennis over eenzaamheid en genen krijgen.
Natuurlijk is het goed dat er onderzoek is naar de vraag of eenzaamheid genetisch is, erfelijk is, of voorbeschikt. Dat soort onderzoek zal heus nog wel een tijdje doorgaan. We moeten het altijd doen met de nieuwste kennis. Totdat er nieuwere dingen zijn ontdekt. Voor nu is dit de conclusie: De onrust over ‘genetische eenzaamheid’ kunnen we voor het dagelijks leven rustig vergeten. Er is niet zoiets als een ‘genetisch eenzaam persoon’.
Anders gezien
Je zou het ook zo kunnen uitleggen: als eenzaamheid het signaal is dat aangeeft dat we ons niet voldoende verbonden hebben met anderen, betekent het dat eenzaamheid nooit onterecht gevoeld wordt. Het is dus niet een idee, een uiting van een wens, maar het ervaren van een tekort. Dat zou inhouden dat de genetische component van eenzaamheid niets meer of minder is dan een maat voor behoefte aan verbondenheid.
Zoals de ene mens meer behoefte heeft aan stilte dan de ander, de een meer behoefte heeft aan het naadje van de kous te weten dan de ander, zo kun je ook meer of minder behoefte hebben aan verbinding met anderen. Het lijkt logisch dat dat genetisch bepaald is.
Oorzaak
Als je iets aan eenzaamheid wilt doen, en dat ligt voor de hand, dan is het fijn als je de oorzaak kent. Als de oorzaak van eenzaamheid in je persoonlijkheid ligt, moet je die persoonlijkheid veranderen of eenzaamheid accepteren. Als je met eenzaamheid erfelijk belast zou zijn, waardoor het als het ware een onlosmakelijk deel van jezelf is, heb je zo’n eenzame persoonlijkheid. Dan wordt het een hele kuif, zo niet onmogelijk, om er wat aan te veranderen. Zo gezien is het slim om te willen weten of eenzaamheid genetisch is bepaald.
Het is dus een hele opluchting te weten dat de mate van erfelijkheid die bij eenzaamheid aan de orde is, wel een bijdrage levert aan je geluk, maar dat er een veel grotere invloed is van wat we ‘de omgeving’ noemen. Onder ‘omgeving’ moet je ook verstaan: je eigen keuzes.
Kans op chronische eenzaamheid
Wat wel stof tot nadenken geeft is dit. Als iemand door erfelijkheid of opvoeding in een leven in gerold waar eenzaamheid zich een stevige plaats heeft verworven, dan ontstaat er sneller en hoogstwaarschijnlijk op jongere leeftijd, chronische eenzaamheid dan wanneer iemand niet die genetische component heeft.
Dat betekent dus dat mensen met die genetische component zijn belast, grotere kans maken zich langer eenzaam te voelen, en door hun jarenlange ervaring zelfs het gevoel hebben dat ze ‘nu eenmaal een eenzaam mens’ zijn. Het is van groot belang te beseffen dat niemand is geboren om zich eenzaam te voelen. Ook aan chronische eenzaamheid is veel te doen.
Genetische eenzaamheid bestaat
Kort samengevat is dit de stand van de wetenschap anno 2020: er is een aantoonbare rol voor erfelijkheid als het gaat om eenzaamheid, maar de invloed daarvan is veel kleiner dan de invloed die je zelf en je omgeving kan uitoefenen op je gevoelens van eenzaamheid en dus op je geluk.
Genetische eenzaamheid bestaat, maar er is geen mens die ‘genetisch eenzaam’ is.
1Boomsma, D. I., Cacioppo, J. T., Slagboom, P. E., & Posthuma, D. (2006). Genetic linkage and association analysis for loneliness in Dutch twin and sibling pairs points to a region on chromosome 12q23–24. Behavior Genetics, 36(1), 137-146.